De Oostelijke Mijnstreek

Toen in 1899 de mijn Oranje Nassau I in Heerlen, gevolgd in 1901 door de Staatsmijn Wilhelmina in Terwinselen, van start ging met de ontginning van de steenkoollagen, begon hiermee de periode van de moderne mijnbouw in wat nu aangeduid wordt met de Oostelijke Mijnstreek. De Staatsmijn Maurits kwam als laatste kolenmijn in productie in 1926 in de Westelijke Mijnstreek.
Tot de Oostelijke Mijnstreek worden in deze website gerekend de gemeentes Brunssum, Heerlen, Kerkrade en Landgraaf. Vóór de gemeentelijke herindeling van 1982 waren het de gemeentes Brunssum, Eygelshoven, Heerlen, Hoensbroek, Kerkrade, Nieuwenhagen, Schaesberg en Ubach over Worms.
Tot het einde van de 19de eeuw was de mijnstreek een arm en onbeduidend agrarisch gebied. Dun bevolkt en geïsoleerd ten opzichte van de rest van Nederland. Goede aan- en afvoerwegen of tramlijnen ontbraken, men moest het doen met veldwegen. De spoorlijn Sittard-Heerlen-Herzogenrath was pas in 1896 in bedrijf genomen, eerder in 1853 de spoorlijn Maastricht-Simpelveld-Aken met in 1871 in Simpelveld een aftakking voor goederenvervoer naar de Domaniale Kolenmijn in Kerkrade. De Domaniale kolenmijn kan gezien worden als de voortzetting van de kolenwinning, reeds vanaf de 12de eeuw, door de Abdij Rolduc.

De arme, vroom katholieke bevolking die voor het grootste deel haar broodwinning vond in de landbouw, woonde in verspreid liggende dorpen en gehuchten. Er was geen een dorp met meer dan 10.000 inwoners. Het dorp Heerlen bijvoorbeeld telde rond 1900 ongeveer 6.600 inwoners, terwijl Kerkrade, in die tijd een uithoek van Nederland, dat zich economisch oriënteerde op het Duitse achterland, als grootste plaats in de mijnstreek ongeveer 9.000 inwoners telde.
In de wat grotere dorpen stond altijd wel een kerkgebouw, soms met een eeuwenoude historie. Voorbeelden zijn de Pancratiuskerk in Heerlen uit de 12de eeuw, de Kleine Sint Jan in Hoensbroek uit de 15de eeuw, de Oude Sint Jan in Eygelshoven uit de 16de eeuw en de Martinuskerk in Spekholzerheide uit 1851.
De Pancratiuskerk en de Martinuskerk zijn de enige kerken in de mijnstreek met glas-in-loodramen van vóór 1900. Ze zijn vervaardigd door glasatelier dr. Heinrich Oidtmann uit het Duitse Linnich.

Als in korte tijd ook de andere mijnen in bedrijf genomen worden, neemt de bevolking in de mijnstreek explosief toe als gevolg van de instroom van mijnwerkers uit de rest van Nederland en uit het nabije en verre buitenland, zoals uit Duitsland, Polen, Joego-Slavië, Tsjecho-Slowakije en Italië. Bovendien nam de bevolking ook toe door natuurlijke aanwas als gevolg van daling van het sterftecijfer. Al deze nieuwkomers met hun gezinnen moesten gehuisvest worden. Gemeentes, de katholieke kerk en de mijnbedrijven wilden koste wat kost wantoestanden als in de Borinage en het Ruhrgebied voorkomen.
Door de katholieke woningbouworganisaties (Ons Limburg, Tijdig, plaatselijke woningbouwverenigingen) werden, vaak met financiële ondersteuning of in opdracht van de mijnbedrijven, woonwijken voor mijnwerkers, de zgn mijnkolonieën, gebouwd. Bij voorkeur in de nabijheid van de mijnzetels en opgezet volgens ideeën van de tuinstadgedachte. Een geslaagd voorbeeld is Lauradorp (gemeente Landgraaf).
Voor de zielzorg in deze woonwijken werden nieuw parochies gesticht. Omdat het bisdom als ideale grootte voor een parochie ongeveer 5000 zielen hanteerde, moesten er in de mijnstreek dus vele nieuwe parochies met parochiekerken worden gesticht. Door een gebrek aan priesters in het bisdom werd voor de zielzorg, maar ook voor onderwijs, ziekenzorg en sociaal werk, een beroep gedaan op kloosterordes en congregaties. Zij stichtten rectoraten en rectoraatskerken, zoals het rectoraat Rumpen met de Vincentiuskerk gesticht door de paters Lazaristen in Brunssum.
Door de toenemende welvaart kregen de parochies meer financiële mogelijkheden om het interieur van hun kerkgebouwen rijker aan te kleden. De Staatsmijnen en de particuliere mijnbedrijven subsidieerden niet alleen ruimhartig de bouw van nieuwe kerken maar ook de aanschaf van religieuze kunstwerken waaronder het plaatsen van glas-in-loodramen ter verfraaiing van het interieur.

Vanaf het begin van de vorige eeuw werden de meeste, bestaande en nieuwe, kerken voorzien van kleurrijke, figuratieve glas-in-loodramen. Hiermee werd in het kerkgebouw een sacrale, intieme sfeer gecreëerd en met het uitbeelden van Bijbelse gebeurtenissen, heiligen en geloofswaarheden kon tegelijkertijd het christelijke geloof op een visueel aantrekkelijke wijze aan het gelovige kerkvolk verduidelijkt worden (Biblia pauperum).
Voor het ontwerpen van de kerkramen werden gerenommeerde monumentale kunstenaars ingeschakeld  zoals de belangrijkste vertegenwoordigers van de “Limburgse School”: Charles Eyck, Henri Jonas en Joep Nicolas. Het vervaardigen van de ramen gebeurde in bekende en vakbekwame glasateliers als Atelier Frans Nicolas & Zonen gevestigd in Roermond sinds 1855, en Atelier Gerard Mesterom in Bunde.
Enkele van deze kunstenaars hebben ook indrukwekkende wandschilderingen met Bijbelse taferelen in de kerken geschilderd. Een voorbeeld is de wandschildering van de apsis in de Gerardus Majellakerk in Heerlen-Heksenberg gemaakt door Charles Eyck.

Na de oorlog ging de groei van de bevolking onverminderd door. De instroom van mijnwerkers uit de rest van Nederland en het buitenland speelde hierbij geen overwegende rol meer. Vanwege de woningnood werden in de jaren 1946-1970, de wederopbouwperiode, grote nieuwbouwwijken aangelegd, waar tegelijkertijd als basisvoorziening voor de zielzorg nieuwe parochies gesticht werden. Een nieuwe parochie was in de jaren na de oorlog synoniem voor een nieuwe woonwijk (de parochiegedachte).
Evenals in het interbellum werden de interieurs van de nieuwe kerken in de wederopbouwjaren ook weer verfraaid met de relatief dure glas-in-loodramen. De kerkbesturen beschikten over een ruime financiële armslag. Jonge kunstenaars namen geleidelijk de plaats in van de vooraanstaande Limburgse kunstenaars van voor de oorlog. Er werd geëxperimenteerd met nieuwe technieken (glas-in-beton, glasappliqué) en er werden enorme glaswanden vervaardigd. Bekende namen zijn  Daan Wildschut, Eugène Laudy, Marianne van der Heijden, Hans Truijen, Leo Reihs van Atelier Flos in Steyl.

Eind jaren 60 kwam een abrupt einde aan de bouw van nieuwe kerken. Door saecularisering en afnemend kerkbezoek nam ook het financieel draagvlak af voor onderhoud van bestaande “op de groei” gebouwde kerken. Kerkelijke opdrachten voor religieuze kunstwerken namen eveneens drastisch af. Voor de mijnstreek kwam daar nog bij dat door de sluiting van de kolenmijnen de vele subsidies verstrekt door de mijnbedrijven achterwege bleven.
Pas vanaf 1992 ging het bisdom Roermond ertoe over kerken aan de eredienst te onttrekken, te verkopen voor hergebruik of te slopen. Een voorbeeld van geslaagd hergebruik is de Christus Koningkerk in Vrieheide/Nieuw Einde, waarin sinds 2023 de archiefbewaarplaats van het Historisch Centrum Limburg gevestigd is.

Door de sluiting en herbestemming van de kerken zijn al vele unieke en waardevolle glas-in-loodramen voorgoed verloren gegaan. Nog meer zullen volgen.
Veel van de nog aanwezige ramen zijn van hoog artistiek niveau, gemaakt door gerenommeerde, voor Limburg belangrijke kunstenaars. In de monumentale glaskunst van de mijnstreek, geproduceerd in een periode van ruim 100 jaar zijn vrijwel alle kunststromingen vertegenwoordigd en in het onderhavige overzicht kan men ook goed de veranderende opvattingen van de katholieke kerk ten opzicht van de religieuze kunst vervolgen.
Kortom, het unieke culturele en religieuze erfgoed in de Oostelijke Mijnstreek verdient meer waardering en bescherming. Niet alles kan behouden blijven. Bij het maken van een keuze kan deze inventarisatie een hulpmiddel zijn om de artistieke waarde van de (gebrandschilderde) glas-in-loodramen vast te stellen.

Bronnen:
Remigius Dieteren O.F.M., De migratie in de mijnstreek 1900-1935, een sociaal-historische studie. Sociaal Historisch Centrum Limburg (Maastricht, 1959)
Ir. C. Raedts, De opkomst, de ontwikkeling en de neergang van de steenkolenmijnbouw in Limburg. Maaslandse monografie nr 18 (Assen, 1974)
A. Jacobs en A. Wiekart, Kerken na 1940 in Limburg. Inventarisatie en waardenstelling kerkelijke bouwkunst na 1940. St. Monumentenhuis Limburg (Roermond, 2003).
Website: www. demijnen.nl

De pentekeningen van de elf kolenmijnen in de Oostelijke Mijnstreek hiernaast zijn waarschijnlijk gemaakt rond 1948 door een onbekende kunstenaar.

contact

Wilt u meer informatie, heeft u vragen of heeft u zelf meer informatie? Laat uw gegevens achter en ik neem zo spoedig mogelijk contact op.

Uw gegevens worden niet opgeslagen op deze website maar uitsluitend gebruikt om contact op te nemen.