Kunstwerkplaatsen van Cuypers
Pierre (P.J.H.) Cuypers (1827-1921) begon in 1851 een architectenbureau in Roermond. In 1852 stichtten Pierre Cuypers, François Stoltzenberg en Eduard Georges in Roermond een atelier voor christelijke beeldhouwkunst: het ‘atelier Cuypers-Stoltzenberg‘ (1852-1892). Stoltzenberg was een fabrikant voor kerkelijke gewaden (paramenten) en andere kostbare textielproducten. Cuypers had de artistieke leiding en Stoltzenberg de zakelijke. Beeldhouwer Georges werd chef d’atelier, maar verliet het atelier alweer in 1854. In datzelfde jaar bouwde Cuypers aan de zuidelijke rand van Roermond aan de Weg buiten de Kapellerpoort,bij de Maastrichterweg (thans Andersonweg) een dubbel woon-werkgebouw in gotische stijl.
In het midden van het gebouwencomplex een dubbel herenhuis met aan weerszijden zijvleugels waarin twee groots opgezette werkplaatsen werden ondergebracht. Rond 1905 werden langs de Pieter Cuypersstraat aansluitend op de noorderlijke zijvleugel een houtloods en een 33m lange galerij toegevoegd. De galerij heeft de vorm van een kruisgang met open boogjes en zuiltjes. In de galerij stonden beelden en andere kunstproducten uitgestald. De gang vormde ook de verbinding met de erachterliggende schrijnwerkersplaats.
Cuypers gaat er met zijn gezin wonen en vestigt in het woongedeelte zijn architectenkantoor. Ook enkele medewerkers en dienstpersoneel wonen er. Stoltzenberg blijft voorlopig in zijn eigen huis bij de Markt wonen en houdt voor eigen rekening zijn textielatelier in stand.
In de werkplaatsen vindt de produktie van beelden, meubilair en bouwonderdelen plaats, veelal in neogotische stijl. Steenhouwwerk op de begane grond, houtsnijwerk op de eerste verdieping en teken- en schilderwerk bovenin.
Van het begin af aan was atelier Cuypers-Stoltzenberg een groot succes. De kunstwerkplaats profiteerde volop van de bouw van honderden nieuwe kerken en kloosters en de emancipatie van de katholieke gemeenschap, onder meer mogelijk gemaakt door de volledige vrijheid van godsdienst opgenomen in de grondwet van 1848 en door het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland in 1853.
Cuypers wilde als bouwmeester en restaurator liefst alles in eigen hand houden. (Beeldhouw)kunst was ondergeschikt aan de architectuur. Een middel daartoe was een groots opgezette kunstwerkplaats naar het voorbeeld van de middeleeuwse bouwloods (Bauhütte) waar tientallen vakbekwame ambachtslieden (kunst)voorwerpen en bouwonderdelen vervaardigden nodig voor de bouw en inrichting van de gotische kathedralen georganiseerd in een gildesysteem van meester en gezel, dat garant stond voor een hoge ambachtelijke kwaliteit. Cuypers zag de ambachtelijke productie van de kunstwerkplaatsen ook als tegenwicht voor de seriematige industriële massaproductie, maar ook als antwoord op de zijns inziens maatschappelijke desintegratie van zijn tijd. Hij zag de bouwloods en het gilde als hoeksteen van de samenleving: een corporatieve samenleving waarin ieder naar talent en vermogen een plaats had en de kerk als geestelijk leider optrad.
Tijdens het bijna 100 jarig bestaan van de Kunstwerkplaatsen van Cuypers werden (kerk)meubilair, beeldhouwwerken in steen en hout, ornamenten en bouwonderdelen in enorme aantallen vervaardigd door tientallen ambachtslieden als beeldhouwers, houtsnijders, schrijnmakers, timmerlui, schilders en tekenaars. De complete inrichting van een kerk kon worden geleverd, van torenspits tot doopvont, van portaal tot preekstoel. Het personeelsbestand schommelde door de jaren heen rond de veertig personen. De werkplaatsen fungeerden ook als opleidingsschool voor ambachtslieden, kunstenaars en architecten.
Dankzij de werkplaatsen van Cuypers werd Roermond een van de belangrijkste centra voor de ambachtelijke productie van kerkelijke kunst in de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw.
Belangrijke projecten waaraan ambachtslieden van de Roermondse kunstwerkplaats voor de decoratie en de inrichting hebben meegewerkt, zijn onder meer de Martinuskerk (1857-’58) te Wijck-Maastricht, de Lambertuskerk (1914) te Veghel , het Rijksmuseum (1885) en het Centraal Station (1889) te Amsterdam, Kasteel de Haar te Haarzuilen (1890-1910), de nieuwe Sint Bavokerk te Haarlem (1895-1930) en de restauratie van de Munsterkerk te Roermond (1864-’91).
Na 1900 liep het aantal opdrachten van kerkelijke zijde geleidelijk terug, maar de productie van beelden, kerkmeubilair en de ontwerpen voor glas-in-loodramen werd voortgezet. Ook na het overlijden van Pierre Cuypers in 1921.
Voorwerpen van metaal zoals kroonluchters en bronzen beelden, en van textiel zoals liturgisch gewaden, werden niet in het eigen atelier vervaardigd, maar konden wel geleverd worden door ze elders te bestellen.
Glas-in-loodramen, belangrijk in katholieke kerken, konden ook niet in het atelier van Cuypers gemaakt worden. Wel werden de ontwerptekeningen in eigen beheer gemaakt , waarna de ramen door een gespecialiseerd glasatelier vervaardigd werden. Nauwgezet werd door Cuypers erop toegezien dat alles volgens het aangeleverde ontwerp werd uitgevoerd. Meestal gebeurde de uitvoering door het eveneens in Roermond gevestigde glasatelier Frans Nicolas (& Zonen). Tussen de bedrijven van Cuypers en Nicolas ontstond een zeer intensieve samenwerking.
Pas na de aanschaf van een glasoven in 1930 kon het hele productieproces in de kunstwerkplaats van Cuypers uitgevoerd worden.
De latere glazeniers als Joan Collette en Jos ten Horn kregen er hun opleiding. Joan Collette was in de jaren 20 werkzaam als kerkenschilder en kreeg in 1924 de artistieke leiding van het schildersatelier. In 1927 vestigde hij zich als zelfstandig kunstenaar in Nijmegen. In de jaren 1930-’37 was Clementine Alberdingk, een achternicht van Joseph Cuypers uit Oostenrijk, werkzaam in het atelier. Ze ontwierp niet alleen de ramen, maar was ook betrokken bij de uitvoering ( ‘C. Alberdingk fecit’).
In 1865 verhuisde Pierre Cuypers met zijn gezin naar Amsterdam, Vondelstraat. Ook het architectenbureau werd daar gevestigd. De kunstwerkplaats bleef voortbestaan in Roermond. Cuypers houdt de artistieke leiding. Stoltzenberg heeft de zakelijke leiding en stuurt nu ook de atelierchefs aan. Hij ging nu wonen in het ‘Cuypershuis’. In 1875 volgde zoon Frans Hubert Stoltzenberg zijn vader op als compagnon van Cuypers. Hij had in de kunstwerkplaats een opleiding tot beeldhouwer gevolgd en breidde zijn eigen atelier uit met een beeldhouwerij. Hij verkocht in 1892 zijn aandeel in Cuypers/Stoltzenberg aan Pierre Cuypers en zocht zijn ondernemersgeluk verder in de Verenigde Staten.
Pierre Cuypers zette het bedrijf voort samen met zijn zoon Joseph (J.Th.J) Cuypers (1861-1949) onder de naam Kunstwerkplaatsen Cuypers & Co ( 1893-1947). Als Pierre sr. in 1921 overlijdt, wordt Pierre jr (P.J.J.M. 1891-1982), de zoon van Joseph en ook architect, de nieuwe compagnon van vader Joseph. Een jaar eerder was Pierre jr al partner geworden van Joseph bij diens Architectenbureau
Rond 1925 trok de familie Cuypers zich terug uit het bedrijf, dat als een naamloze vennootschap werd voortgezet (N.V. Kunstwerkplaatsen Cuypers & Co). Hoe de eigendomsverhoudingen werden geregeld is onduidelijk. Joseph Cuypers bleef als aesthetisch adviseur/ontwerper aan het bedrijf verbonden. Directeur en bedrijfsleider werd beeldhouwer Victor Sprenckels (1878-1959) en bleef dit tot 1932. Hij was geboren in Rotterdam waar hij de Academie van Beeldende Kunsten bezocht en ook de middelbare onderwijsacte behaalde. Reeds vanaf 1907 was hij chef van het beeldhouwersatelier geweest. Na Sprenckels werd H. Huis in ’t Veld directeur van het bedrijf.
De ontwerptekeningen voor bijvoorbeeld glas-in-loodramen en kerkmeubilair uit die tijd werden gestempeld met (N.V.) Kunstwerkplaatsen Cuypers & Co en later met Cuypers Kunstwerkplaatsen of kortweg Cuypers & Co. Het is goed denkbaar dat Joseph en Pierre jr hun ontwerpen voor decoratie van hun gebouwen lieten uitvoeren door de N.V. Kunstwerkplaatsen in Roermond.
In de loop van de jaren 30 kwamen er steeds minder opdrachten en in 1947 kwam na bijna een eeuw een einde aan de kunstwerkplaatsen van Cuypers. Jos Cuypers overleed in 1948.
Zijn zoon Charles werd nu de eigenaar van wat nog resteerde van de werkplaatsen.
Museum Cuypershuis
In 1932 werd in Roermond het “Gemeentemuseum Hendrik Luyten-Dr.Cuypers” (later Stedelijk Museum Roermond) opgericht. Het werd gevestigd in het linker woongedeelte van het Cuypershuis, ter beschikking gesteld en uitgebreid met twee museumzalen door Joseph Cuypers. Hendrik Luyten (Roermond, 1859-Brasschaat, 1945) was een tot Belg genaturaliseerde kunstschilder. Hij was in zijn tijd een van de belangrijkste impressionistische kunstschilders van de Lage Landen. Hij schonk een groot aantal belangrijke schilderijen aan zijn geboortestad. De schenking vormde de basis van de collectie van het nieuwe museum.
Eind jaren 70 kon het museum uitgebreid worden met het rechter woongedeelte en konden ook de bedrijfspanden bij het museum getrokken worden. Sindsdien is na een grote innovatie het gehele complex ingericht als gemeentemuseum. In 2011 omgedoopt tot “Cuypershuis” en is de Luytencollectie verhuisd naar het depot.
De ingang bevindt zich niet meer aan de Maastrichterweg/Andersonweg maar aan de Pierre Cuypersstraat.
Bronnen:
Lidwien Schiphorst, ‘De kunstwerkplaatsen van architect Cuypers’, Stedelijk Museum Roermond (1995)
Roos Meddens, ‘Van Cuypers’ Kunstwerkplaatsen tot Roermonds Gemeentemuseum’, scriptie, Technische Universiteit Delft (1994)
Ileen Montijn, ‘Pierre Cuypers 1827-1921, schoonheid als hartstocht’, Stedelijk Museum Roermond (2007)
Wies van Leeuwen, ‘Pierre Cuypers“, Zwolle (2015)
