Waterschoot van der Gracht, Gisèle van

Gisèle, Maria Koningin met Christus, Munsterkerk, 1953

Gisèle van Waterschoot van der Gracht

Gisèle (Marie, Gisèle, Madeleine, Josephine) van Waterschoot van der Gracht (Den Haag, 1912-Amsterdam, 2013) veelzijdige kunstenares: kunstschilder, graficus, glazenier, textielkunstenaar, kunstmecenas.
Ze was de jongste van vier kinderen. Vader Willem was een telg uit een Amsterdamse, katholieke patriciërsfamilie en moeder Josephine stamde uit de verarmde Oostenrijkse adellijke familie Hammer-Purgstall die het familiekasteel Hainfeld in de Steiermark bewoonde. Gisèle bracht een deel van haar jeugd door op Schloß Hainfeld.
De kinderen kregen een streng katholieke opvoeding. Gisèle groeide meertalig op in verschillende landen (Nederland, de VS, Oostenrijk en Frankrijk) wat bijdroeg aan haar kosmopolitische en excentrieke inborst. Vader Willem was een vooraanstaand geoloog en mijningenieur. Hij vond in 1915 werk in de explosief groeiende olie-industrie van de VS. Het gezin woonde, met een korte onderbreking, tot 1928 op verschillende standplaatsen in Amerika. Engels werd de voertaal.
Gisèle verbleef tussen 1922-’28 op verschillende Amerikaanse kloosterscholen van het Sacred Heart gerund door de Franse kloosterorde la Société du Sacré-Coeur de Jésus. Kostscholen voor meisjes van gegoede, katholieke families.
In 1928 kreeg vader Willem door een terugval in de olie-industrie ontslag en keerde Gisèle (15 jaar) met haar ouders terug naar Europa. Dit betekende een einde aan haar schoolcarrière. Het gezin ging tijdelijk op Schloß Hainfeld wonen. Daar bleek haar talent voor tekenen.
In oktober 1930 begon ze in Parijs een kunstopleiding. Privé kreeg ze ets- en graveerlessen van de graveur en illustrator Edouard Léon. Geen aanhanger van moderne, abstracte kunst. Ze werkte hard aan de opdracht: een ets naar het schilderij ‘L’Inspiration’ van Jean-Honoré Fragonard. De ets kreeg een eervolle vermelding op de Grand Salon, een jaarlijkse kunsttentoonstelling. Tot de Ecole des Beaux-Ats werd ze niet toegelaten. Wel nam ze teken- en schilderlessen aan de Académie Julian.
Het tweede seizoen was weinig succesvol, ze had meer belangstelling voor het Parijse uitgaansleven. Haar ouders stopten de maandelijkse toelage, waardoor er geen derde seizoen meer kwam.
Vader Willem was intussen in dienst getreden als hoofdingenieur van het Staatstoezicht op de Mijnen in Heerlen , en was met zijn vrouw en Gisèle op kasteel Wijlre bij Valkenburg gaan wonen. Gisèle richtte er een atelier in en probeerde aan de slag te komen als portretschilder. Een duidelijk doel voor ogen had ze niet, ook al door gebrek aan een gedegen vooropleiding en algemene ontwikkeling. De omslag kwam in 1935.

Portret van Gisèle, Joep Nicolas, Tempera op doek (1946), Roermond Stichting 1880

Via schildersvriendin Judy Michiels van Kessenich ontmoette Gisèle in het atelier van Judy in Roermond het kunstenaarsechtpaar Joep en Suzanne Nicolas. Het was liefde op het eerste gezicht. Ze bleef haar leven lang bevriend met Joep en Suzanne en later ook met hun dochters Claire en Sylvia. Ze maakte min of meer deel uit van het gezin Nicolas, waar ze voor veel afleiding zorgde. Ze was onder de indruk van het vrijzinnige kunstenaarsmilieu waar ze door Joep en Suzanne kennis mee maakte.
De erudiete en creatieve Joep Nicolas werd haar leermeester. Ze kreeg schilderlessen en werd bijgespijkerd in de christelijke iconografie.Geïnspireerd begon ze vol energie weer te schilderen in haar atelier te Wylre. Het thema was nu het Zuid- Limburgse landschap met zijn bewoners en tradities.
Onder invloed van Nicolas richtte ze zich steeds meer op gebrandschilderd glas-in-lood. In het atelier van Nicolas aan de Sint Jansstraat in Roermond leerde ze het hele procedé van ontwerpen tot branden en in lood zetten.
In juni 1937 kreeg ze een formele aanstelling als assistente van Joep. Inmiddels had zich tussen Gisèle en Joep een liefdesrelatie ontwikkeld, met medeweten van Suzanne. Joep Nicolas was Gisèles eerste grote liefde. Tevens kon ze een woning met atelierruimte huren in het dorpje Leeuwen-Maasniel, thans een wijk van Roermond.  In haar nieuwe atelier in Leeuwen tekende ze kartons, aanvankelijk naar de schetsontwerpen van Nicolas, maar naar verloop van tijd ook naar eigen ontwerp, bepaalde de keuze van het glas, verzorgde de schilderingen en gaf de loodlijnen aan. Het snijden, branden en in-lood-zetten gebeurde in het atelier van Nicolas. Nicolas bleef echter de eindverantwoordelijke.
Als assistente was ze onder meer betrokken bij de glas-in-loodramen van de Michaëlkerk in Beek en Donk, de H. Hartkerk in Breda (1939) en de Hubertuskerk in Beek-Genhout (1937). Ook werkte ze mee aan de opdracht voor Nicolas voor een grote wanddecoratie in vermurail voor het passagiersschip de Nieuw Amsterdam van de Holland-Amerikalijn.
In 1937 deed ze mee aan de grote tentoonstelling ‘Hedendaagsche Limburgsche Kunst’ in Den Haag. Op haar debuut exposeerde ze met zes schilderijen en een aantal illustraties. Haar werk werd welwillend positief beoordeeld. Zomer 1939 bracht Gisèle nog een bezoek aan Hainfeld. Tot haar afschuw bleken vrijwel alle familieleden met de nazi’s te sympathiseren. Het werd haar laatste bezoek.
Vanwege de Duitse oorlogsdreiging en hoogstwaarschijnlijk ook om een dreigende huwelijkscrisis te bezweren emigreerde het gezin Nicolas december 1939 naar de VS. Zonder Gisèle.
Het woonhuis met glasatelier aan de Sint Jansstraat werd verkocht aan Max Weiss, die toen chef d’atelier was. Joep Nicolas had Gisèle aangewezen als zijn artistieke opvolgster. Twee grote glas-in-loodopdrachten werden door haar van Nicolas overgenomen: vier ramen voor de vergaderzaal van het Hoofdkantoor van de Staatsmijnen te Heerlen, en zeven kerkramen voor de Bedevaartskerk te Oostrum bij Venray (helaas tijdens WO II verwoest). Beide opdrachten werden naar volle tevredenheid uitgevoerd.
Naast haar glazeniersopdrachten bleef ze schilderen. Vrij schilderwerk, vooral (zelf)portretten.
Eind 1939 verhuisde ook Gisèle. Ze vertrok naar het kunstenaarsdorp Bergen (NH). Het atelier in Leeuwen hield ze aan. Ze woonde korte tijd bij haar ouders, die na de pensionering van Willem eveneens naar Bergen waren verhuisd. In Bergen woonde de schrijver Adriaan (Jany) Roland Holst, die ze reeds eerder had leren kennen tijdens zijn bezoeken aan de familie Nicolas en met wie ze een jarenlange vriendschap zou onderhouden. Ook maakte ze er kennis met o.a. de schrijver Eddy du Perron en schilders als Charly Toorop, Matthieu Wiegman en Carel Willink.

In de verwachting van meer opdrachten ging ze in Amsterdam op zoek naar een geschikte woonruimte met atelierruimte. Ze kwam terecht bij Herengracht 401, een opvallend driehoekig grachtenpand op de hoek met de Beulingstraat. Ze huurde de derde etage vanaf oktober 1940, ruimte voor een atelier was er (nog) niet. Hier bleef ze de rest van haar leven. wonen, meer dan 70 jaar. In 1946 kon ze ook de vierde en vijfde etage huren, inclusief de zolderverdieping als atelierruimte. In 1957 was ze zelfs door een erfenis in staat het gehele pand te kopen.
Februari 1941 hield Gisèle haar eerste grote solotentoonstelling in de galerie van kunsthandelaar Carel van Lier met voornamelijk schilderijen (stillevens, landschappen, portretten). Van glas-in-loodwerk slechts schetsen en foto’s. In de kritiek: een kunstenares met talent en goede ontwikkelingskansen.
Elke kunstenaar die na 1 april 1942 artistieke arbeid wilde verrichten, moest ingeschreven staan bij de Nederlandse Kultuurkamer. Gisèle weigerde. Ze moest daarom per 1 april stoppen met haar glazenierswerk. Door hard te werken slaagde ze erin om alle opdrachten voor glas-in-loodramen vóór die datum te realiseren:
— zes ramen voor het Centraal Laboratorium van de Staatsmijn Maurits in Geleen
— ramen voor de Jacobusstichting in Wassenaar, het Sint Sint Antoniusziekenhuis in Sneek en het Bisschoppelijk College in Roermond.
In deze periode maakte ze nog steeds gebruik van haar atelier in Leeuwen, en van het glasatelier Nicolas/Weis voor het snijden van glas, branden en loodzetten.
Het atelier in Leeuwen werd tijdens de bevrijding van Roermond begin 1945 volledig verwoest.
Door alle oorlogsschade was er na de oorlog volop werk voor glazeniers. Voor de uitvoering van de ontwerpen werkte ze nu samen met Atelier Bogtman in Haarlem en Atelier Geutjes in Venlo.
Aanvankelijk werkte ze in de stijl van Joep Nicolas: zwierig, expressionistisch, schilderachtig met veel grisaille (de Limburgse barok). Geleidelijk vond ze een meer eigen stijl. Strak uitgebeelde figuren die toch verfijnd, sierlijk en expressief zijn, zonder overdadig gebruik van grisaille, in de achtergrond een vrij opvallende kleur en de loodlijnen voor de contouren.

Gisèle, Bernardus van Clairvaux (1953), Munsterkerk, Roermond

Enkele voorbeelden uit de naoorlogse periode:
— ramen voor de Amsterdamse Begijnhofkerk en de Krijthofkerk
— ramen voor de H. Hartkerk in Venlo (1950)
— groep van drie ramen voor de Nieuwe St Bavo, Vincentiuskapel in Haarlem (1949)
— ramen voor de Munsterkerk in Roermond ( 1953), de belangrijkste en een van de laatste opdrachten.

Begin jaren 50 stopte ze met het aannemen van opdrachten voor glas-in-loodramen. Na het beëindigen van het glazenierswerk maakte ze een kort uitstapje naar de textielkunst. Tussen 1956 en 1960 ontwierp ze wandtapijten die ze liet weven door haar vriendin Joke Haverkorn van Rijsewijk in de door Joke opgerichte weverij ‘De Uil’ in Amsterdam. Onder meer het wandtapijt ‘Augurium’ voor het passagiersschip de Statendam en vier wandtapijten ‘Metamorfosen’ voor de Rotterdam. Hierna koos ze definitief voor haar schilderscarrière. Eerder al in 1956 had ze het vijfluik ‘Moira’ geschilderd, een hoogtepunt in haar schilderswerk. In haar naoorlogs schilderswerk liet zij zich sterk inspireren door de Duitse, expressionistische schilder Max Beckmann (1884-1950) Hij was in 1937 uitgeweken naar Amsterdam, omdat zijn schilderkunst in Nazi-Duitsland voor ‘entartet’ was verklaard. Voorjaar 1942 hadden Max en diens vrouw Mathilde Gisèle een bezoek gebracht op de Herengracht. Ze raakten bevriend. Bij een tegenbezoek was Gisèle diep onder de indruk geraakt van zijn uitbundige schilderijen. Beckmann trok in 1947 verder naar de VS, Gisèle had voor de vereiste papieren gezorgd.
Gisèle trouwde op 27 juli 1959 met Arnold d’Ailly. Toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten (1952) was d’Ailly getrouwd, vader van vier kinderen en burgemeester van Amsterdam. Hij neemt ontslag als burgemeester per 1 januari 1957 en gaat bij Gisèle wonen op Herengracht 401. Het pand had ze enkele maanden tevoren kunnen kopen. De buitenechtelijke affaire van de burgemeester was in de stad natuurlijk een schandaal en geheel in strijd met de streng katholieke opvoeding van Gisèle. Als Annie, de echtgenote van Arnold, eindelijk toestemt in een scheiding kunnen ze in het huwelijk treden. Gisèle heet nu Gisèle d’Ailly.
Op een rondreis door Griekenland (1965) ontdekten Gisèle en Arnold op het eiland Paros, toen nog niet onder de voet gelopen door het massatoerisme, een kleine witte kapel met een vervallen kloostertje (Agios Ioannis). Ideaal voor een schildersatelier. Als zij op eigen kosten het klooster zouden restaureren, dan mochten zij van de Grieks-orthodoxe kerk er tot hun dood een deel van het jaar wonen. De restauratie nam jaren in beslag, maar het gebouw werd al snel bewoonbaar. Nauwelijks twee jaar na de ontdekking van Agios Ioannis werd Arnold ongeneeslijk ziek. Hij overleed 24 november 1967, 65 jaar oud. Na een periode van rouw en verdriet ging ze in de zomer van 1968 weer terug naar Paros, zoals Arnold dat had gewild, maar nooit als vrouw alleen.
In het atelier op Paros maakte ze, geïnspireerd door de paradijselijke omgeving, de grillige rotsformaties en de talrijke voorwerpen aangespoeld op het strand, vele schilderijen. Een tentoonstelling met schilderijen uit deze Griekse periode trok echter weinig belangstelling.
Tot oktober 1982 verbleef ze elk jaar tussen april en november op Agios Ioannis. Toen werd ze door de dorpsbewoners gedwongen afstand te doen van het kloostertje, zonder vergoeding voor de gemaakte kosten voor restauratie en onderhoud. In dezelfde tijd kreeg Gisèle de beschikking over een miljoenenerfenis uit Oostenrijk. Hierdoor was ze in staat de twee aangrenzende panden in de Beulingstraat aan te kopen. Bovenin liet ze een fraai lichtovergoten atelier aanleggen. Tot in de tweede helft van de jaren negentig bleef ze actief als portretschilder o.a. een portret van haar vader. In 2000 hield ze nog een solo-tentoonstelling in het Stedelijk Museum Roermond.
Op het eind van haar leven en haar leven als kunstenares moest ze toegeven dat ze zowel in haar toegepaste kunst als in haar vrije werk te weinig weerklank had ondervonden.
Ze overleed op 27 mei 2013, 100 jaar oud en werd naast Arnold begraven bij de Stompe Toren in Spaarnwoude.

Castrum Peregrini/H401
In de zomer van 1940 had Gisèle bij Adriaan Roland Holst in Bergen een eerste ontmoeting met de Duitse dichter Wolfgang Frommel, die in gezelschap was van twee jonge Duits-joodse vrienden. Ze was meteen gefascineerd door de charismatische dichter. Hij was een van de volgelingen van de Duitse dichter Stefan George (1868-1833), rondom wie in Duitsland een hele cultus was ontstaan. Voor zijn dichterlijke heilstaat verzamelde hij rondom zich een kleine schare streng geselecteerde, begaafde, mooie jongemannen. Van hen werd absolute loyaliteit vereist. Eenzelfde soort ideaal probeerde Frommel als jongenspedagoog in Nederland te verwezenlijken.
Vanaf zomer 1942 verborg Gisèle twee joodse volgelingen van Frommel in haar woning op de derde etage van Herengracht 401. Ook Frommel zelf vond er onderdak. De onderduikgemeenschap noemde zich Castrum Peregrini (de burcht van de pelgrim). Gisèle kreeg in 1998 de Yad Vashim-onderscheiding voor het redden van joodse levens en voor haar ook anderszins moedig gedrag tijdens de oorlogsjaren.
Ook na de oorlog bleef de woongemeenschap van Frommel wonen op Herengracht 401. Met gratis kost en inwoning en Gisèle als kostwinner. Castrum Peregrini bleef ook na de dood van Gisèle gevestigd op dit adres. De kloosterachtige gemeenschap was een vrouwvijandige mannenwereld, waar de kunst, de poëzie, de literatuur en vooral het werk en leven van dichter George centraal stond. Gisèle als vrouw werd buitengesloten. In 1951 startte Frommels vriendengroep met een uitgeverij en het literaire tijdschrift Castrum Peregrini. In 2007 stopte het tijdschrift.
Zoals voorheen Joep Nicolas was nu Wolfgang Frommel voor Gisèle een mentor. Hij leidde haar binnen in de wereld van de Europese cultuur- en literatuurgeschiedenis, de poëzie en de mythologie. Begin jaren tachtig schonk Gisèle het pand Herengracht 401 aan Castrum en schonk zij Castrum de schuld kwijt die de stichting bij haar was aangegaan voor de koop van de panden aan de Beulingstraat.
De naam Castrum Peregrini werd in 2019 veranderd in H401 (Stichting Herengracht 401).
Voor geïnteresseerden in de ideeënwereld van George, Frommel en hun volgelingen, het reilen en zeilen van Castrum Peregrini, de onderlinge verhoudingen en conflicten, de positie van Gisèle hierbij en de latere beschuldigingen van sexueel misbruik, zie de uitvoerige en nauwkeurige beschrijvingen in de biografie over Gisèle van Annet Mooij.

Kerkramen in de Oostelijke Mijnstreek:
Raam in de Gerardus Majellakerk in Heerlen-Heksenberg (1950)

Bronnen:
Https://nl.wikipedia.org/wiki/gisèle van waterschoot van der gracht
Carine Hoogveld (red), Glas in lood in Nederland 1817-1968, (Den Haag, 1989) p 353
Stichting Centrum voor religieuze kunst en van het Montfortaanse Erfgoed (vh St. Vrienden van de Sint Hubertuskerk), Een kerk vol verhalen (Beek, 2015) 103-105
Antoon Erftemeijer et al., Getooid als een bruid, de nieuwe Sint-Bavokathedraal te Haarlem, (Meppel, 1997) 217, 218
Leo van Santen, Waterschoot van der Gracht, Gisèle van, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (2018)
Annet Mooij, De eeuw van Gisèle, Mythe en werkelijkheid van een kunstenares (Amsterdam, 2018)
Monique Dickhaut & Marjet Beks, Hedendaagsche Limburgsche Kunst (1937). Retrospectief en reconstructie (1999), ( Maastricht, 1999)

Gisèle, Pinksteren (1969), Munsterkerk

Gisèle, Pinksteren (1969), Munsterkerk, Roermond
Laat glas-in-loodraam (1969 ??)
Tekst bovenin: “Zij volhardden in het gebed met Maria”
Linksonderin: “Ter herinnering aan mijn ouders, Willem v Waterschoot vd Gracht en Josephine Hammer Purgstall”
Rechtsonderin: de signatuur “Gisèle 1969”

contact

Wilt u meer informatie, heeft u vragen of heeft u zelf meer informatie? Laat uw gegevens achter en ik neem zo spoedig mogelijk contact op.

Uw gegevens worden niet opgeslagen op deze website maar uitsluitend gebruikt om contact op te nemen.